e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterloot waterloot: WLD  waterlaot (Oirsbeek), waterscheut: ideosyncr.  waterscheut (Oirsbeek) Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)] III-4-3
waterlossing zijpen: zipǝ (Oirsbeek) Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22] II-4
watermunt munt: münj (Oirsbeek) Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)] III-4-3
waterpokken waterpokken: waterpoekke (Oirsbeek), wááterpokkə (Oirsbeek) Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)] III-1-2
waterput put: poͅt (Oirsbeek), pyjt (Oirsbeek), pød (Oirsbeek), pøt (Oirsbeek, ... ), pøͅt (Oirsbeek, ... ) [DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)] [Willems (1885)] I-7
waterring van de mijt waterring: wātǝrreŋk (Oirsbeek) Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
watersnip snip: sjnip (Oirsbeek) watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
waterspin waterspin: idiosyncr.  watersjpen (Oirsbeek) waterspin [N 26 (1964)] III-4-2
watertoren watertoren: wātǝrtūǝrǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma]) [N 95, 20] II-5
watervoor watervoor: wātǝr[voor] (Oirsbeek) Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.] I-1