e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruine gebreide dameskous bruine gestrikte hoos: broene gesjtrikde haose (Oirsbeek), dikke gestrikte hoos: dikke gesjtrikde haoze (Oirsbeek) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brullen brullen: brølǝ (Oirsbeek) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte brul zijn: (de koe is) brøl (Oirsbeek), de pezen af hebben: (de koe heeft) dǝ pēzǝ āf (Oirsbeek) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
brutaal frech (du.): vrèg (Oirsbeek), onbeschaamd: oenbesjaemt (Oirsbeek), onbesjaemt (Oirsbeek), ongeschoft: ongesjŏĕf (Oirsbeek) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
bui, regenbui bui: buj (Oirsbeek), bŭŭj (Oirsbeek), regenbui: rêge buuj (Oirsbeek), schuil: schoel (Oirsbeek), sjōēl (Oirsbeek) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: boek (Oirsbeek), buk (Oirsbeek), bôêk (Oirsbeek), pens: pens (Oirsbeek) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, III-1-1
buik (spotnamen) pens: pens (Oirsbeek), Plat.  pèns (Oirsbeek), zak: Plat.  zak (Oirsbeek) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
buikkrampen kolieken: kǝlīkǝ (Oirsbeek) Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.] I-9
buikpijn buikpijn: bôêkpîên (Oirsbeek), de buik doet me wee: boek deet mich wee (Oirsbeek), pijn in de buik: pien in de boek (Oirsbeek) ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)] III-1-2
buil op het hoofd knauw: knāō (Oirsbeek), knobbel: knŏĕbbel (Oirsbeek) buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)] III-1-2