e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbeltje dubbeltje: een dubbeltje (Oirsbeek) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: doef (Oirsbeek) Duif [SGV (1914)] III-3-2
duif, algemeen duif: doef (Oirsbeek) Duif [SGV (1914)] III-4-1
duiker duiker: duukər (Oirsbeek), dūūker (Oirsbeek) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1
duim duim: doem (Oirsbeek) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: doem (Oirsbeek), dōēm (Oirsbeek) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4
duimeling duimeling: doemeling (Oirsbeek), duumeling (Oirsbeek) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duin moutheuvel: molshoop (Oirsbeek), zandberg: zantjberrəg (Oirsbeek), zandbult: zantjböltj (Oirsbeek) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duits duits: Dŭtsch (Oirsbeek) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duifhuis: dufǝs (Oirsbeek), duives: doefes (Oirsbeek), spijker: špīkǝrt (Oirsbeek) (duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2