24478 |
eik |
eikenboom:
ɛi̯kəbom (Q033p Oirsbeek),
-
ékebóm (Q033p Oirsbeek)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kələ (Q033p Oirsbeek),
-
ékele (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
27615 |
einde van de dienst |
eind(e) schicht:
ęjndǝ šix (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Willem-Sophia]),
schicht:
šix (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
32735 |
eindvoor aan de zijkant |
(de twee) reens:
rēns (Q033p Oirsbeek)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
32734 |
eindvoor in het midden |
holvoor:
hǭl[voor] (Q033p Oirsbeek),
middenvoor:
medǝ[voor] (Q033p Oirsbeek),
voor:
[voor] (Q033p Oirsbeek)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
ekster:
aekster (Q033p Oirsbeek),
ester:
aester (Q033p Oirsbeek),
êster (Q033p Oirsbeek)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
esteroog:
éésteroog (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
êsteroog (Q033p Oirsbeek)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27692 |
elektrische centrale |
centrale:
sɛntrāl (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
[N 95, 21]
II-5
|
28366 |
elektromonteur |
elektricien:
elektricien (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|