22511 |
feest bij de ondertrouw |
voorbruiloft:
vyrbrūləf (Q033p Oirsbeek)
|
Het feest bij de ondertrouw [hoog]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22432 |
feesten |
feesten:
feeste (Q033p Oirsbeek)
|
Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
fietsə (Q033p Oirsbeek),
fitsə (Q033p Oirsbeek)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33688 |
fijn droog stof |
mul:
mø̜l (Q033p Oirsbeek)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
31827 |
fijne blokschaaf |
poetsschaaf:
putsšāf (Q033p Oirsbeek)
|
Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.]
II-12
|
25170 |
fijne hagel |
fijne hagel:
fienen hagel (Q033p Oirsbeek)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fin (Q033p Oirsbeek)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (Q033p Oirsbeek),
fīēt (Q033p Oirsbeek)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
rindsfilet:
rints filet (Q033p Oirsbeek)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|