18916 |
gedwee |
braaf:
braaf (Q033p Oirsbeek),
gedwee:
gedwee (Q033p Oirsbeek),
gewillig:
gewillig (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgeuts:
gaelgeuutsj (Q033p Oirsbeek),
geèlgeutsj (Q033p Oirsbeek)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)] || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
geelverf (Q033p Oirsbeek),
géél verf (Q033p Oirsbeek),
gêl verf (Q033p Oirsbeek)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
geen röst höbbə (Q033p Oirsbeek)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gēr (Q033p Oirsbeek)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
scheuten:
šø̄ ̝ǝtǝ (Q033p Oirsbeek),
scheutvoren:
šø̄ ̝ǝt˲vūǝrǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
18832 |
geestig |
geestig:
geestig (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
sjpits:
sjpits (Q033p Oirsbeek)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gape (Q033p Oirsbeek)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
geehonger (Q033p Oirsbeek)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leefhubber (Q033p Oirsbeek)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|