e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gesneden mannelijk varken berg: bɛrx (Oirsbeek), gesneden beer: gǝšnēi̯ǝ bīr (Oirsbeek) Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12
gesp gesp: schoon mit in gasp (Oirsbeek), sluitgesp  gasp (Oirsbeek), haak en oog: aan de voorkant van de broek  haok en oog (Oirsbeek), snal (<du.): twee stukjes stof aan de achterkant van de broek  sjnal (Oirsbeek) gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3
gespeend veulen gespeend: gǝšpiǝnt (Oirsbeek) Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b] I-9
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen stamper: štęmpǝr (Oirsbeek) De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b] I-6
gesteven voorstuk van een overhemd front: front (Oirsbeek) voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)] III-1-3
gestreepte broek strepen broek: Van Dale: II. strepen (bn.), &lt;gew.&gt; van gestreepte stof: een strepen rok.  sjtriepe brook (Oirsbeek), striepe brook (Oirsbeek) broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3
getalzijde van een geldstuk munt: munt (Oirsbeek, ... ) De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)] III-3-2
getob; tobben gemartel: gemartel (Oirsbeek, ... ), gesukkel: gesukkəl (Oirsbeek) gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)] III-1-4
getrouwde vrouw getrouwde vrouw: gətraowdə vraow (Oirsbeek) getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2
getuige getuige: getuugə (Oirsbeek), getūūgə (Oirsbeek) iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)] III-3-1