20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getuugə (Q033p Oirsbeek),
tuigen:
tuugə (Q033p Oirsbeek)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (Q033p Oirsbeek),
[overgeheveld van lm. getuigenis, geen begrip getuigen in N 90, RK]
getūūge (Q033p Oirsbeek)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)] || getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
30181 |
gevak |
gevak:
gǝvak (Q033p Oirsbeek)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
21322 |
gevangenis |
bak:
Van Dale: I. bak, 9. (gemeenz.) gevangenis, nor, arrestantenhok.
bak (Q033p Oirsbeek),
gevangenis:
gevangenis (Q033p Oirsbeek),
petoet:
Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.
petoet (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gêve (Q033p Oirsbeek)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
gevölig (Q033p Oirsbeek)
|
gevoelig [SGV (1914)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
dood:
doot (Q033p Oirsbeek),
dôed (Q033p Oirsbeek)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwɛs (Q033p Oirsbeek)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
21439 |
geweer |
geweer:
gewéér (Q033p Oirsbeek)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
gewei:
gewei (Q033p Oirsbeek)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|