33958 |
jukriem |
disselriem:
destǝlrēm (Q033p Oirsbeek)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18707 |
jumper |
vest:
ves (Q033p Oirsbeek),
vest (Q033p Oirsbeek)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleed (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
jus (Q033p Oirsbeek),
saus:
De -au- is meer a-klank dan in A.B.
saus (Q033p Oirsbeek)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
bijou (fr.):
bijou (Q033p Oirsbeek),
juweel:
juweel (Q033p Oirsbeek)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q033p Oirsbeek),
raak:
Mv.
rákĕ (Q033p Oirsbeek)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raak (Q033p Oirsbeek),
Mv.
rákĕ (Q033p Oirsbeek)
|
kaak [DC 02 (1932)] || kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kakement:
kakement (Q033p Oirsbeek),
kaken (mv.):
kááke (Q033p Oirsbeek)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale knikker:
kale knikker (Q033p Oirsbeek),
kletskop:
kletsjkop (Q033p Oirsbeek)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krepkes (Q033p Oirsbeek),
krappen:
krappe (Q033p Oirsbeek)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|