e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderkleren kinderkleren: keinjerkleejer (Oirsbeek), keinjerkleijer (Oirsbeek) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] || vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] III-1-3
kinderschort met mouwen kinderscholk: [mv.?]  kènjerschölke (Oirsbeek) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kinds kinds: kindsj (Oirsbeek), kintsj (Oirsbeek), simpel: sumpel (Oirsbeek, ... ) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] III-2-2
kinketting kinketten: kenkɛtǝ (Oirsbeek) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kinkhoest: kinkhoost (Oirsbeek) kinkhoest [SGV (1914)] III-1-2
kinnebak kinnebak: kinnebak (Oirsbeek) kinnebak [DC 01 (1931)] III-1-1
kinriem naasriem: nāsrēm (Oirsbeek) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kipkap pouletten: polette (Oirsbeek) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3
kippen hoender: ho.ndǝr (Oirsbeek), hou̯ndǝr (Oirsbeek), hōndǝr (Oirsbeek) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -kinderwoord pietetjes: pitǝkǝs (Oirsbeek) [N 19, 38; monogr.] I-12