20720 |
kliekje |
opgewarmd eten:
opgewermd aete (Q033p Oirsbeek)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17893 |
klieven |
splijten:
sjplietə (Q033p Oirsbeek)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
WLD
wentjergreun (Q033p Oirsbeek)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24536 |
klit |
klit:
klèt (Q033p Oirsbeek)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloemp (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
kloĕmp (Q033p Oirsbeek),
kloĕmpe (Q033p Oirsbeek),
klomp (Q033p Oirsbeek),
klump (Q033p Oirsbeek),
klómp (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
houtschoen:
hootšoon (Q033p Oirsbeek),
scheepsklomp:
sjīēpskloemp (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
gekluntjerd (Q033p Oirsbeek),
klunjterə (Q033p Oirsbeek),
klòntjerə (Q033p Oirsbeek),
knoddelen:
knoedele (Q033p Oirsbeek)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
27911 |
klos, blok |
drukklos:
drukklos (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Julia]),
drukplankje:
drukplankje (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Eisden])
|
Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427]
II-5
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetsjə (Q033p Oirsbeek)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|