e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostganger kostganger: kostgènger (Oirsbeek) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kostschool internaat: internaat (Oirsbeek), pensionaat (<fr.): pensjenaat (Oirsbeek) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk kotelet: kortelette (Oirsbeek) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dampetig (weer): dampetich (Oirsbeek), dampig (weer): dampich (Oirsbeek), dampig (Oirsbeek), dampige lucht: dampighe lŏĕcht (Oirsbeek), dompig (weer): dŏŏmpig (Oirsbeek), donker (weer): (Er hoort nog een lengte streep te staan, boven de e).  donker wêr (Oirsbeek), het dampt: ⁄t damt (Oirsbeek), koud: kowd (Oirsbeek), mistig (weer): mistich (Oirsbeek), mottig (weer): mottig (Oirsbeek), mòttig (Oirsbeek), nat: naat (Oirsbeek), schuiverig (weer): sjōēverig (Oirsbeek) donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist nut zuur: het is oen nöt zoer (Oirsbeek) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude bijs: kauw bies (Oirsbeek), koude wind: ine kouwe wintj (Oirsbeek), nutte bijs: nötte bies (Oirsbeek) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kauwt vuur (Oirsbeek), koudvuur (Oirsbeek) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2
kous met knoopjes slobhoos: sjloephaoze (Oirsbeek) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: Die hoas is gans recht, dao zitte geen minderingen in ’t bee (Oirsbeek), hoas (Oirsbeek, ... ), ’t bee van die hoas is te kort (Oirsbeek), n kousen]: haos (Oirsbeek, ... ) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: binjel (Oirsbeek, ... ) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3