e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kunstmest strooien (kunstmest) strooien/strouwen: štrø̄i̯ǝ (Oirsbeek  [(machinaal)]  ), štrø̜i̯ǝ (Oirsbeek  [(machinaal)]  ), (kunstmest) zaaien: zę̄i̯ǝ (Oirsbeek), zīǝ (Oirsbeek), machinaal zaaien: mašǝnāl zīǝ (Oirsbeek), strooien met de hand: štrø̜i̯ǝ met ˲dǝ hantj (Oirsbeek) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kunstmeststrooier kunstmeststrouwer/-strooier: [kunstmest]štrø̄i̯ǝr (Oirsbeek), [kunstmest]štrø̜i̯ǝr (Oirsbeek) Bedoeld wordt de machine waarmee kunstmeststoffen gelijkmatig over het land worden verspreid. Voor het (...)-gedeelte van de betrokken varianten hieronder zie men de lemmata kunstmest en stalmest. [N P, 9; N 11A, 65b] I-1
kussenleder voering: vōreŋ (Oirsbeek) Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17] I-10
kussensloop kustijk: køͅstēk (Oirsbeek) kussensloop [SGV (1914)] III-2-1
kussentje op het hoofd wis: WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wósj (Oirsbeek) kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] III-1-3
kwaad weglopen kwaad weglopen: kaot wegloopə (Oirsbeek) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaadaardig roepen kwaken: kwākǝ (Oirsbeek) [N 8, 47 en 67] I-9
kwaadspreekster klappei: klapei (Oirsbeek), klappeij (Oirsbeek) een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)] III-1-4
kwaadspreker kwaadspreker: koadschpêker (Oirsbeek), roddelaar: roddelaer (Oirsbeek) iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] || kwaadspreker [SGV (1914)] III-1-4
kwaal kwaal: kwaol (Oirsbeek, ... ), kwoal (Oirsbeek, ... ) kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2