e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwelling/pesterij temptatie (<fr.): temtáátie (Oirsbeek) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] III-3-1
kwijl zever: zeevər (Oirsbeek), Ook: zeiver.  zeever (Oirsbeek) Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] III-1-1
kwispelstaarten kwispelen: mit der schtart  kwispele (Oirsbeek) kwispelstaarten [SGV (1914)] III-2-1
kwitantie kwitantie: een kwitantie (Oirsbeek) kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)] III-3-1
laadstok laadstek: lātštɛk (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Ronde houten stok waarmee de schiethouwer of schietmeester de patronen in het schietgat duwt. De stok is van hout omdat een metalen laadstok vonken zou kunnen voortbrengen en op deze wijze de lading vroegtijdig zou kunnen doen ontploffen. [N 95, 406; monogr.; Vwo 176; Vwo 178; Vwo 463] II-5
laag grond bank: bank (Oirsbeek), laag: loag (Oirsbeek) laag (znw.) [SGV (1914)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)] III-4-4
laag schoven op de wagen ring: reŋk (Oirsbeek) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Oirsbeek) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagliggende akker diep: dēp (Oirsbeek) Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b] I-8
laagte in een akker lok: lǭk (Oirsbeek) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8