21788 |
kwelling/pesterij |
temptatie (<fr.):
temtáátie (Q033p Oirsbeek)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeevər (Q033p Oirsbeek),
Ook: zeiver.
zeever (Q033p Oirsbeek)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
mit der schtart
kwispele (Q033p Oirsbeek)
|
kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
21668 |
kwitantie |
kwitantie:
een kwitantie (Q033p Oirsbeek)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27368 |
laadstok |
laadstek:
lātštɛk (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Ronde houten stok waarmee de schiethouwer of schietmeester de patronen in het schietgat duwt. De stok is van hout omdat een metalen laadstok vonken zou kunnen voortbrengen en op deze wijze de lading vroegtijdig zou kunnen doen ontploffen. [N 95, 406; monogr.; Vwo 176; Vwo 178; Vwo 463]
II-5
|
24925 |
laag grond |
bank:
bank (Q033p Oirsbeek),
laag:
loag (Q033p Oirsbeek)
|
laag (znw.) [SGV (1914)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
reŋk (Q033p Oirsbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (Q033p Oirsbeek)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
diep:
dēp (Q033p Oirsbeek)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
lok:
lǭk (Q033p Oirsbeek)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|