17688 |
long |
long:
long (Q033p Oirsbeek),
longe (Q033p Oirsbeek),
lŏĕng (Q033p Oirsbeek)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
longen:
(enk)
luŋ (Q033p Oirsbeek)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
lóet (Q033p Oirsbeek)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27687 |
loods |
loods:
loods (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Algemene benaming voor een gebouw waar materialen zoals machines (Q 121c) of stijlen (L 374) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 11]
II-5
|
24846 |
loof |
blader:
blaar (Q033p Oirsbeek),
loof:
loof (Q033p Oirsbeek),
WLD
louf (Q033p Oirsbeek),
lover:
loover (Q033p Oirsbeek),
ideosyncr.
lover (Q033p Oirsbeek)
|
bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blārǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
lō (Q033p Oirsbeek)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lōǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
lôên (Q033p Oirsbeek),
maandloon:
m˙ūǝntl˙ūǝn (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
traktement:
traktement (Q033p Oirsbeek)
|
Het loon dat dagelijks, veertiendaags of maandelijks wordt uitbetaald. Zie ook het lemma Uitbetaling Van Loon. De woordtypen "achtzehntel" en "neunzehntel" betreffen het loon van een hulphouwer, respektievelijk 80% en 90% van het loon van een houwer. Zie ook het lemma Hulphouwer. [N 95, 976; monogr.; N 95, 144; Vwo 416; Vwo 437] || loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
II-5, III-3-1
|
27697 |
loonkantoor, loonhal |
loonhal:
lūǝnhal (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|