17668 |
middelvinger |
middelste vinger:
middelste vinger (Q033p Oirsbeek),
middelvinger:
middelvinger (Q033p Oirsbeek)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
middenhand:
medǝhantj (Q033p Oirsbeek)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
navenbanden:
nāvǝbɛnj (Q033p Oirsbeek
[(enk -bantj)]
)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
aamzeik:
fonetisch
een âômzeek (Q033p Oirsbeek),
idiosyncr.
aomzéék (Q033p Oirsbeek)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
amezeikenei:
idiosyncr.
aomzééke ei (Q033p Oirsbeek)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
idiosyncr.
aomzéékenés (Q033p Oirsbeek),
nest aamzeiken:
fonetisch
ee nestâŏmzeeke (Q033p Oirsbeek)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierik:
WLD
míerik (Q033p Oirsbeek)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
27655 |
mijnarts |
mijnarts:
mijnarts (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Wilhelmina])
|
Op alle mijnen kende men een modern ingerichte verbandkamer. Onder leiding van een mijn- of bedrijfsarts werd hier voor geneeskundige behandeling gezorgd. [N 95, 952]
II-5
|
27310 |
mijngas |
mijngas:
mijngas (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Wilhelmina])
|
Een kleurloos, reukloos en smaakloos gas dat lichter is dan lucht, in bepaalde concentratie met lucht brandbaar of ontplofbaar en bij grote hoeveelheden verstikkend. Mijngas bevindt zich in de kool, het dak- en vloergesteente van de laag en in spleten en scheuren van het gesteente (MBK IV pag. 25). De term "gas" wordt in de Belgische mijnen slechts sporadisch gebruikt (Vanwonterghem pag. 114). [N 95, 229; monogr.; Vwo 336; Vwo 348]
II-5
|
27554 |
mijnhorloge |
kuiluur:
k˙uluǝr (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
uur:
uɛr (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 67]
II-5
|