id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33558 | okkernoot | noot: neut (Oirsbeek), noot (Oirsbeek), - nooet (Oirsbeek) | noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] I-7 |
17636 | oksel | onder de arm: oenger de erm (Oirsbeek) | oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1 |
20547 | olie | olig: aolig (Oirsbeek), oalig (Oirsbeek), smout: sjmaut (Oirsbeek) | olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20701 | oliebol | nonnenvot: korte -oe- nŏĕnnevot (Oirsbeek) | Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
30614 | olieverf | oligsverf: ǭlexs˲[verf] (Oirsbeek) | Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.] II-9 |
33745 | omheinen | rek zetten: ręi̯k zɛtǝ (Oirsbeek) | Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8 |
19711 | omheining | rek: ręk (Oirsbeek) | De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] I-8 |
17850 | omhooggaan | rijzen: rīēzə (Oirsbeek), stijgen: sjtiegə (Oirsbeek), sjtīēgə (Oirsbeek) | rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
33792 | omhulsel van het teellid | sloek: šluk (Oirsbeek) | Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9 |
28370 | omkeerrol | keerrol: keerrol (Oirsbeek [(Emma)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.] II-5 |