17973 |
onwel |
krank:
krank (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
niet goed:
zich neet good veulə (Q033p Oirsbeek),
niet lekker:
neet lekker (Q033p Oirsbeek)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
nog niet thuis:
nog neet toes (Q033p Oirsbeek),
ongemakkelijk:
ongəmekkelik (Q033p Oirsbeek)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20557 |
ooft |
ooften:
euft (Q033p Oirsbeek),
äöft (Q033p Oirsbeek),
èùftə (Q033p Oirsbeek),
snitselen:
sjnitsele (Q033p Oirsbeek)
|
ooft [Willems (1885)] || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20736 |
ooftvlaai |
ooftenvla:
ööft(e)vla (Q033p Oirsbeek)
|
Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
aog (Q033p Oirsbeek),
o.ugə (Q033p Oirsbeek),
oog (Q033p Oirsbeek),
óg (Q033p Oirsbeek)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
loesjen:
lušǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
17595 |
ooglid |
ooglid:
ooglīēd (Q033p Oirsbeek),
plimp:
plump (Q033p Oirsbeek)
|
oog: ooglid [N 10a (1961)] || Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
17798 |
ooglid: onderste ooglid |
onderste plimp:
ungesjte plump (Q033p Oirsbeek)
|
Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
33023 |
oogst -opbrengst |
knop:
knup (Q033p Oirsbeek),
oogst:
[oogst] (Q033p Oirsbeek),
schaar:
šǭr (Q033p Oirsbeek),
vruchten:
vrø̜xtǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|
33022 |
oogst -werkzaamheden |
oogst:
ōst (Q033p Oirsbeek)
|
Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8]
I-4
|