33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
streek:
štrēǝk (Q033p Oirsbeek)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
24225 |
pimpelmees |
bijmeesje:
biemeesjke (Q033p Oirsbeek),
blauwkopje:
blauköpke (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q033p Oirsbeek),
pink (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksterbloemetje:
-
pengsterblömke (Q033p Oirsbeek),
pinksterbloempje:
pęŋstǝrblø̜mkǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
22584 |
pinksterbruid |
pinksterbruid:
pinksterbroet (Q033p Oirsbeek)
|
De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pinkste (Q033p Oirsbeek)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
pint:
pint (Q033p Oirsbeek)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,5 liter [snelleke, pint, schopje, schep, wup, leers] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20060 |
pioen |
stokroos:
-
sjtokroos (Q033p Oirsbeek),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
sjtokroos (Q033p Oirsbeek)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
keldervarken:
WLD
kelderverkə (Q033p Oirsbeek),
molenvarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
myəleveͅrkə (Q033p Oirsbeek),
mullender:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
meulender (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêr (Q033p Oirsbeek),
ideosyncr.
kéer (Q033p Oirsbeek),
WLD
kèèər (Q033p Oirsbeek)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)]
I-7
|