19272 |
profiteren |
profiteren:
profeteerə (Q033p Oirsbeek),
profiteerə (Q033p Oirsbeek)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
pronken:
pronke (Q033p Oirsbeek)
|
pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
aanstoten:
aan sjtaote (Q033p Oirsbeek),
àànajtòətə (Q033p Oirsbeek),
proosten:
proostə (Q033p Oirsbeek)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21698 |
prop |
bal:
Van Dale: I. bal, 2. benaming voor allerlei min of meer bolronde voorwerpen: prop; - ...
bal (Q033p Oirsbeek),
prop:
prop (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
22310 |
proppenschieter |
klapbus:
klabös (Q033p Oirsbeek),
Zo wordt het ook genoemd/geschreven.
klĕbös (Q033p Oirsbeek)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoor (Q033p Oirsbeek)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
schaap (Q033p Oirsbeek),
šāp (Q033p Oirsbeek)
|
schaprade [SGV (1914)] || voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q033p Oirsbeek),
prūūk (Q033p Oirsbeek)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
grijnijzer:
grieniezer (Q033p Oirsbeek)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (Q033p Oirsbeek),
prŏĕme (Q033p Oirsbeek),
sjieken:
sjĭĕke (Q033p Oirsbeek)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|