24524 |
rozenbottel |
papenmuts:
papermutsch (Q033p Oirsbeek),
papermötsj (Q033p Oirsbeek)
|
rozenbottel [SGV (1914)] || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20846 |
rozijn |
krent:
ideosyncr.
krent (Q033p Oirsbeek),
rozijn:
ideosyncr.
rozijn (Q033p Oirsbeek),
WLD
rezien (Q033p Oirsbeek)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
ruk (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
rök (Q033p Oirsbeek),
rugstrang:
rökštrànk (Q033p Oirsbeek)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q033p Oirsbeek)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rij:
rii̯ (Q033p Oirsbeek)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
rögkesjtrank (Q033p Oirsbeek),
rugstrang:
rögksjtrank (Q033p Oirsbeek)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (Q033p Oirsbeek)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜krēm (Q033p Oirsbeek)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
ruu̯ǝ [mest] (Q033p Oirsbeek)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesje (Q033p Oirsbeek)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|