21092 |
schaften |
botteren:
butǝrǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
schaften:
sjafte (Q033p Oirsbeek),
sjaftə (Q033p Oirsbeek)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftlokaal:
šaflokāl (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
ungeren:
øͅŋərə (Q033p Oirsbeek)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schanj (Q033p Oirsbeek)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
schapenvet:
De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.
sjaopevet (Q033p Oirsbeek)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsbeitel:
vetš˱bētǝl (Q033p Oirsbeek)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
21432 |
schatten |
schtzen (du.):
sjetzə (Q033p Oirsbeek)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
schede:
scheej (Q033p Oirsbeek),
sjeedə (Q033p Oirsbeek),
sjeij (Q033p Oirsbeek)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)]
III-1-1, III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (Q033p Oirsbeek)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|