34510 |
snot |
pups:
pøpš (Q033p Oirsbeek),
snot:
šnot (Q033p Oirsbeek)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
kute-jong:
(figuurlijk).
kōētjŏĕng (Q033p Oirsbeek),
kute-lemmes:
(figuurlijk).
kōētlemmes (Q033p Oirsbeek),
kute-naas:
kōētnaas (Q033p Oirsbeek),
(letterlijk).
koetnaas (Q033p Oirsbeek),
snotaap:
sjnotaap (Q033p Oirsbeek),
snotneus:
sjnotnaas (Q033p Oirsbeek),
snotterlemmes:
(figuurlijk).
sjnōētterlemmes (Q033p Oirsbeek),
snotterprij:
(figuurlijk).
sjnōēterprīē (Q033p Oirsbeek)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotkuiken:
Fig.
sjnotkuke (Q033p Oirsbeek),
snotterprij:
sjnôêterprie (Q033p Oirsbeek)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnotterə (Q033p Oirsbeek),
sjnôeterə (Q033p Oirsbeek)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
pitsje:
pitsjke (Q033p Oirsbeek),
prise-tje:
prīēske (Q033p Oirsbeek),
snuifje:
sjnūūfke (Q033p Oirsbeek)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prul:
pröl (Q033p Oirsbeek)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
naas:
nās (Q033p Oirsbeek),
snoet:
schnoet (Q033p Oirsbeek),
WLD
sjnŏĕt (Q033p Oirsbeek),
snuit:
schnoet (Q033p Oirsbeek)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)]
I-12, III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
snurken:
sjnŏĕrke (Q033p Oirsbeek)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18971 |
sober |
eenvoudig:
eenvoudig (Q033p Oirsbeek),
sober:
sober (Q033p Oirsbeek)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19736 |
soda |
soda:
zoōda (Q033p Oirsbeek)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|