19408 |
steelvormig handvat |
steel:
schteel (Q033p Oirsbeek)
|
steel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20942 |
steen |
kern:
ideosyncr.
kéer (Q033p Oirsbeek),
WLD
kèèər (Q033p Oirsbeek)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33683 |
steenachtige grond |
kiezelkop:
kizǝlkop (Q033p Oirsbeek),
kēzǝlkop (Q033p Oirsbeek),
zandkop:
zanjtjkop (Q033p Oirsbeek)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
27392 |
steenberg |
steenberg:
štēbɛrx (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.]
II-5
|
27964 |
steendam |
steendam:
steendam (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een soort galerijbeveiliging bestaande uit twee evenwijdig aan de galerij lopende steenmuren waartussen een steenvulling is aangebracht. De steenmuren moeten met de hand worden opgetrokken en zijn samengesteld uit brokken steen. [N 95, 586]
II-5
|
27784 |
steengang |
querslag:
kwęǝršlax (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
steengang:
štēgaŋk (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma])
|
De term steengang wordt in de Belgische mijnen gebruikt voor iedere gang die door het gesteente wordt aangelegd: "In Belgisch-Limburg zegt men "steengang" voor al de tunnels doorheen de steenrots gegraven" (Defoin pag. 29). In de Nederlandse mijnen maakt men een onderscheid tussen steengangen en steengalerijen. Een steengang is een mijngang in het gesteente, die dwars op de strijkrichting van de koollagen wordt gedreven. De koollagen worden door een steengang dus doorsneden. Een steengalerij daarentegen loopt evenwijdig aan de strijkrichting van de koollagen (zie ook het lemma Steengalerij): "In Nederlands-Limburg slaan de termen "gang" en "galerij" niet op de steenrots of op de kolenlaag, maar wel op de al dan niet haakse richting ten opzichte van de steenbanken, zodat men er steengangen en steengalerijen heeft" (Defoin pag. 29). [N 95, 180; N 95, 795; N 95, 372; monogr.; Vwo 298; Vwo 335; Vwo 735; Vwo 791]
II-5
|
27518 |
steenkoolmijn |
kuil:
kuǝl (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De algemene benaming voor een steenkoolmijn. De Kempense mijnarbeiders gebruiken zelden het woord kolenmijn. Meestal zeggen ze koolput of put, omdat de toegangen tot de ondergrondse werken, nl. de schachten, echte putten zijn (Defoin pag. 14). [N 95, 1; monogr.; Vwo 228; Vwo 429; Vwo 434; Vwo 443; Vwo 511]
II-5
|
28130 |
steenneus |
steennaas:
štēnās (Q033p Oirsbeek
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het overhangende dakgesteente aan begin of eind van een pijler of boven een steenkoollaag. Wanneer de brak zich boven een steenkoollaag bevindt, wordt hij uit veiligheidsoverwegingen aangebouwd. Daartoe wordt een ondersteuning geplaatst onder de neus van de brak en bovendien wordt de brak afgeschoord op de oude ondersteuning. Daardoor worden verschuivingen voorkomen (Handb. H. pag. 116). [N 95, 577; monogr.; N 95, 599]
II-5
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
bloedzweer:
bloodzjwéér (Q033p Oirsbeek),
blootsjwéér (Q033p Oirsbeek)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25502 |
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt |
gewone metselstenen:
gewone metselstenen (Q033p Oirsbeek)
|
Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.]
II-1
|