24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reeger (Q033p Oirsbeek),
reiger (Q033p Oirsbeek)
|
reiger [SGV (1914)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
broemvleeg (Q033p Oirsbeek),
vleesvlieg:
vleešvleeg (Q033p Oirsbeek)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleek (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
bleek [SGV (1914)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleek gebakken brik:
blēk ˲gǝbakǝ brek (Q033p Oirsbeek)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
bliej (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
blij [SGV (1914)] || een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekkə (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blievə (Q033p Oirsbeek),
blīēvə (Q033p Oirsbeek),
wachten:
wagtə (Q033p Oirsbeek)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
blijvend gebeet:
blīvǝnt gǝbīt (Q033p Oirsbeek)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
27659 |
blijvend invalide |
afgekeurd:
˙āfjǝkȳrt (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Zwartberg])
|
[N 95, 968]
II-5
|
18109 |
blikaars |
uitslag:
oetsjlaag (Q033p Oirsbeek)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|