20503 |
veel drinken |
hem lusten:
⁄m löstə (Q033p Oirsbeek),
zuipen:
zoepe (Q033p Oirsbeek)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vööl geldj waerd (Q033p Oirsbeek)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
18373 |
veel te grote schoen |
schuit:
sjute (Q033p Oirsbeek),
heel grote schoenen
sjuute (Q033p Oirsbeek)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)] || schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodderbrook (Q033p Oirsbeek),
slodderbroek:
sjlodderbrook (Q033p Oirsbeek)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
gulzigaard:
gölzigerd (Q033p Oirsbeek),
vreetzak:
vrèètsak (Q033p Oirsbeek),
vréédzak (Q033p Oirsbeek)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
band:
bɛ̄ntj (Q033p Oirsbeek)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ruwe grond:
ruwǝ grontj (Q033p Oirsbeek),
veengrond:
vēngruntj (Q033p Oirsbeek)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
véér (Q033p Oirsbeek)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
voer (Q033p Oirsbeek),
vèèr (Q033p Oirsbeek),
vêr (Q033p Oirsbeek)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34282 |
veevoer verzamelen |
halen:
hǭlǝ (Q033p Oirsbeek),
kruiden:
kruǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|