19020 |
verbaasd |
verwonderd:
vərwónjərt (Q033p Oirsbeek)
|
vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27646 |
verbandkamer |
verbandkamer:
vǝrbantkāmǝr (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma])
|
Ruimte bovengronds waar onder leiding van een bedrijfs- of mijnarts verwondingen behandeld kunnen worden. [N 95, 26; N 95, 951; N 95, 952; monogr.]
II-5
|
27647 |
verbandmeester |
verbandmeester:
verbandmeester (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De verbandmeester verbond de wonden die de mijnwerkers hadden opgelopen. Hij deed dit werk onder leiding van de mijnarts. [N 95, 161; N 95, 951]
II-5
|
21433 |
verbeuzelen |
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwelə (Q033p Oirsbeek)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18159 |
verbinden van een wonde |
een verband leggen:
verbandj lekkə (Q033p Oirsbeek),
verbinden:
verbinjə (Q033p Oirsbeek)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34575 |
verbindingspennen |
gudpin (enkelv.):
gø̜tpen (Q033p Oirsbeek)
|
De houten of ijzeren pennen die de vergaringen met elkaar verbinden. [N 17, 66; N G, 45d]
I-13
|
18940 |
verbruien |
niet slagen:
neet sjlagə (Q033p Oirsbeek),
pech hebben:
pech höbbə (Q033p Oirsbeek),
verbruien:
verbruuje (Q033p Oirsbeek),
verbruujə (Q033p Oirsbeek),
verknoeien:
verknôeje (Q033p Oirsbeek)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdacht:
verdacht (Q033p Oirsbeek)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17932 |
verdacht rondlopen |
sluipen:
sjloepə (Q033p Oirsbeek)
|
Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21798 |
verdachte zaak |
niet richtig (du.):
neet rigtig (Q033p Oirsbeek)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|