21666 |
verschuldigd zijn |
schuldig zijn:
sjöldig (Q033p Oirsbeek)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
višǝ kǫu̯w (Q033p Oirsbeek)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
18709 |
versierde schouderdoek |
voile (fr.):
vool (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
seere (Q033p Oirsbeek)
|
Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
sier:
seer (Q033p Oirsbeek),
smuk (<du.):
sjmoek (Q033p Oirsbeek)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25344 |
verslachten |
afslachten:
āfšlaxtǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
18226 |
versleten |
kaal:
kaal (Q033p Oirsbeek),
versleten:
versjleetə (Q033p Oirsbeek),
versjlīētə (Q033p Oirsbeek)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
32918 |
verspreid gras |
sprei:
šprēi̯ (Q033p Oirsbeek)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
18797 |
verstand |
verstand:
versjtandj (Q033p Oirsbeek),
versjtantj (Q033p Oirsbeek)
|
het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19179 |
verstandig |
goed bij:
goot bīē (Q033p Oirsbeek),
verstandig:
verschtènjig (Q033p Oirsbeek),
versjtendig (Q033p Oirsbeek)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|