30794 |
villen |
villen:
velǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
vìn (Q033p Oirsbeek),
vìn ne (Q033p Oirsbeek),
WLD
vin (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vinge (Q033p Oirsbeek)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q033p Oirsbeek),
vingĕr (Q033p Oirsbeek),
viŋər (Q033p Oirsbeek),
vìngere (Q033p Oirsbeek)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoedje:
vingerheutje (Q033p Oirsbeek)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed (Q033p Oirsbeek),
liët (Q033p Oirsbeek),
En niet *vingerleed !!
leed van eine vinger (Q033p Oirsbeek)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
B.v. haut dien fikke bie dich.
fikke (Q033p Oirsbeek),
knoken:
knâôke (Q033p Oirsbeek),
tien geboden:
10 gebaoje (Q033p Oirsbeek)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvĕink (Q033p Oirsbeek),
bookvink (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flier:
fleere (Q033p Oirsbeek),
violier:
fleere (Q033p Oirsbeek)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
viool (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|