33238 |
winterwortelen |
moren:
mōrǝ (Q033p Oirsbeek),
mūrǝ (Q033p Oirsbeek),
veldmoren:
vęltjmūrǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippe (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
onstabiel:
onsjtabiel (Q033p Oirsbeek),
wispelturig:
wispelturig (Q033p Oirsbeek)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
omruilen:
omrūūlə (Q033p Oirsbeek),
wisselen:
wisselə (Q033p Oirsbeek)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brē̜kǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (Q033p Oirsbeek),
wisselen:
wesǝlǝ (Q033p Oirsbeek)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
betrokken:
betrokke (Q033p Oirsbeek),
het weer is niet te vertrouwen:
⁄t wéér is neet te frowen (Q033p Oirsbeek),
kwakkelweer:
kwakkel wéér (Q033p Oirsbeek),
onbestendig (weer):
ŏĕnbesjtendig (Q033p Oirsbeek),
regenlucht:
rèègəlóg (Q033p Oirsbeek),
t weer staat te luimen]:
het waer wit neet wat het wilt (Q033p Oirsbeek),
wisselvallig (weer):
wisselvallig (Q033p Oirsbeek),
zouwelen:
zōūwelə (Q033p Oirsbeek)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (Q033p Oirsbeek)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemer:
witte wiemer (Q033p Oirsbeek)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|