22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (Q033p Oirsbeek),
wrastelen:
vraaschele (Q033p Oirsbeek)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
worstenbroodje:
-euu-: niet als de Ned. -eu-, ook niet als de Ned. -uu-, maar als een tussenklank.
woesjtebreuudje (Q033p Oirsbeek)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
mālǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (Q033p Oirsbeek)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (Q033p Oirsbeek),
ideosyncr.
wortèl (Q033p Oirsbeek),
WLD
woertel (Q033p Oirsbeek)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
vot:
vot (Q033p Oirsbeek)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
hollandse moren:
"hollands" vanwege de oranje kleur
hollesse moere (Q033p Oirsbeek),
moren:
moere (Q033p Oirsbeek)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
18117 |
wrat |
wrattel:
vrattel (Q033p Oirsbeek)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wregel:
vregel (Q033p Oirsbeek),
vreigel (Q033p Oirsbeek),
vrégĕl (Q033p Oirsbeek)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
kreutelig:
krèùetelik (Q033p Oirsbeek),
lichtgeraakt:
ligt geraakt (Q033p Oirsbeek)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|