19517 |
botervlootje |
boterschotel:
boeter - sjoetel (Q033p Oirsbeek),
boeteršootel (Q033p Oirsbeek)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q033p Oirsbeek),
labeuring:
labø̄u̯reŋ (Q033p Oirsbeek),
land:
lanjtj (Q033p Oirsbeek),
veld:
vɛljt (Q033p Oirsbeek),
vɛljtj (Q033p Oirsbeek)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
akkervoor:
akǝr[voor] (Q033p Oirsbeek),
bouwgrond:
buu̯gro ̝ntj (Q033p Oirsbeek)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bǭvǝbē (Q033p Oirsbeek)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
32237 |
bovenboom |
boompje:
bø̜mkǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De balk of lat die de zijwand in de lengte van de karbak aan de bovenkant afsluit. Zie ook afb. 198.3 en het lemma ɛzijwandɛ in wld I.13, pag. 24 e.v.' [N G, 60c]
II-12
|
17639 |
bovendeel van de rug |
krommejak:
bie pap op de krâômejak zitte (Q033p Oirsbeek),
krâômejak (Q033p Oirsbeek)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
ideosyncr.
top (Q033p Oirsbeek),
WLD
tup (Q033p Oirsbeek)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27661 |
bovengronds |
bovenop:
bǭvǝnǫp (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Julia])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28269 |
bovenkabel |
kabel:
kābǝl (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēxt (Q033p Oirsbeek)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|