19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (Q033p Oirsbeek)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
klein poortje:
klē ̞ pø̜̄rtjǝ (Q033p Oirsbeek),
poortje:
pø̜̄rtjǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwaerder (Q033p Oirsbeek),
duurwéérder (Q033p Oirsbeek)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabolo (Q033p Oirsbeek)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
aan de dunne zijn:
ān dǝn dønǝ zen (Q033p Oirsbeek),
aan de schijt zijn:
ān dǝ šīt zen (Q033p Oirsbeek),
afgang:
aan den aafgank zin (Q033p Oirsbeek),
buikloop:
boekloop (Q033p Oirsbeek),
diarree:
diarree (Q033p Oirsbeek),
dunne, de -:
aan den dunne zin (Q033p Oirsbeek),
dunnə (Q033p Oirsbeek),
schijt:
aan de sjiet zin (Q033p Oirsbeek)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)]
I-11, III-1-2
|
27969 |
dichtgroeien |
dichtpoffen:
dextpufǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma]),
toepoffen:
tupufǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.]
II-5
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q033p Oirsbeek)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deenst (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
21753 |
dienstplicht doen |
dienst (zn.):
deens (Q033p Oirsbeek),
in dienst:
in deens (Q033p Oirsbeek)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q033p Oirsbeek)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|