33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q033p Oirsbeek)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
allei (Q033p Oirsbeek),
alleij (Q033p Oirsbeek)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
janken:
jankə (Q033p Oirsbeek),
mitschen:
RhWb V, 1197 mitschen: in hohen Tönen eigensinnig Weinen, von Kindern
meetsje (Q033p Oirsbeek),
zaniken:
záánikə (Q033p Oirsbeek)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32764 |
driehoekige eg |
driehoekige [eg]:
driehoekige [eg] (Q033p Oirsbeek)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driekeuninge (Q033p Oirsbeek)
|
De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27465 |
driepoot |
wagenknecht:
wāgǝknɛxt (Q033p Oirsbeek
[(alleen in gebruik bij kasteelheren)]
)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
18650 |
driesteek |
drietuit:
vroeger
drieteut (Q033p Oirsbeek),
steek:
sjtièk (Q033p Oirsbeek)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18866 |
driftig |
driftig:
driftig (Q033p Oirsbeek),
kortaangebonden:
kort aangebónje (Q033p Oirsbeek),
opbruisen:
opbroesə (Q033p Oirsbeek)
|
driftig [SGV (1914)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
kokkeral:
koekeral (Q033p Oirsbeek),
tol:
tol (Q033p Oirsbeek)
|
drijftol [SGV (1914)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
dryfzand (Q033p Oirsbeek)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|