e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een wind laten een poep laten: ene poep lâôte (Oirsbeek), ene laten vliegen: ene laote vleege (Oirsbeek), poepen: pōēpe (Oirsbeek), votsen: fotse (Oirsbeek) wind laten [N 10c (1961)] III-1-1
een zandbad nemen (zich) mullen: zex mø̜lǝ (Oirsbeek) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben in geen goed vel steken: hae sjtikt i gee good vel (Oirsbeek) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
eend eend: ēnj (Oirsbeek), ē̜nj (Oirsbeek) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg brabander: brǭbɛndǝr (Oirsbeek  [(nog gebruikelijk voor het ploegen van de eerste voor)]  ), eenschaarsploeg: ē(n)šārsplox (Oirsbeek), hondploeg: ho ̝tj˲[ploeg] (Oirsbeek) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenvoudig eenvoudig: eenvoudig (Oirsbeek, ... ), eevoudig (Oirsbeek), gewoon: gewūun (Oirsbeek) eenvoudig [SGV (1914)] || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)] III-1-4
eenzaam door god en alle lui verlaten: door god en alle luu verlaotə (Oirsbeek) alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)] III-3-1
eerlijk eerlijk: eerlik (Oirsbeek), ierlek (Oirsbeek), ĭĕrlik (Oirsbeek) eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)] || zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
eerlijk in het spel eerlijk: eerlik (Oirsbeek) Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)] III-3-2
eerste baardharen duivelsharen: duvelshaore (Oirsbeek), melkbaard: mĕilkbaard (Oirsbeek) baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)] III-1-1