18216 |
korte laars |
get:
get (K315p Oostham),
getten (K315p Oostham)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
tarwekort:
tɛrǝvǝkőtj (K315p Oostham)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
knippen:
knepǝn (K315p Oostham),
kortvleugelen:
køtvlø̄gǝlǝn (K315p Oostham)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
de kuister (K315p Oostham),
də kəstər (K315p Oostham),
köstər (K315p Oostham)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
koͅstganŋər (K315p Oostham),
logeur (<fr.):
logeur (K315p Oostham)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrəmənōͅər (K315p Oostham),
kotelet:
koͅtleͅtən (K315p Oostham)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
kās (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousenband:
kāseband (K315p Oostham)
|
kousenband [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kø̜̄tǝr (K315p Oostham),
ploegkouter:
[ploeg]kātǝr (K315p Oostham)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
ambras:
ambras (K315p Oostham)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|