18223 |
kreukelen |
trekken:
het kleed trekt in pluiən (K315p Oostham)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
kreunt (K315p Oostham),
steunen:
stēͅənt (K315p Oostham)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜tǝr (K315p Oostham)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (K315p Oostham)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
tikkertje spelen:
tikkertje (K315p Oostham)
|
Lievelingsspel 5. [SND (2006)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
een stuk wit krait (K315p Oostham),
ə stuk krijt (K315p Oostham)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
kruinaogel (K315p Oostham)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
krø̜i̯ǝn (K315p Oostham),
varen:
vǭrǝn (K315p Oostham)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krök (K315p Oostham)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
kruim:
kröm (K315p Oostham)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|