e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwaadspreekster lange tong: laŋə tuŋ (Oostham) vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)] III-1-4
kwartel kwakkel: kwakkel (Oostham), kwartel: kwa-əl (Oostham, ... ) kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
kweek pessem: pęsǝm (Oostham), pessemen: pęsǝmǝ (Oostham) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] I-5
kweepeer kweekpeer: kwēkpēər (Oostham), kweepeer: Oostham heet "Ham" bij L.Janssen  kweepère (Oostham) [ZND 29 (1938)] I-7
kwezel kwezel: kwezel (Oostham), watən kwēzəl (Oostham), snul: wat ne snul (Oostham), sukkel: sukkel (Oostham) Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)] III-3-3
kwispelstaarten kwispelstaarten: kweͅspəlstɛtə (Oostham) kwispelstaarten [ZND 29 (1938)] III-2-1
laag grond laag: loag (Oostham), ps. omgespeld volgens Grootaers.  lōͅx (Oostham) laag (znw.) [ZND 29 (1938)] III-4-4
laag schoven op de wagen binnenlaag: benǝlǭx (Oostham), laag: lǭx (Oostham) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brok (Oostham), hooibroek: hōi̯bruk (Oostham) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagte in een akker zonk: zuŋk (Oostham) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8