e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lende lende: pijn in de lennen (Oostham) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil miltkuil(en): melkø̜i̯lǝ (Oostham) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lepe, doortrapte kerel geslepen kerel: gesleəpe kéərel (Oostham) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: lepər (Oostham), lieëpel (Oostham) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leren leren: gej hed vandaog het mi-este gelieerd en ge zijt braaf gewest, ge meugt vryger nao huis gaon as d⁄aandere (Oostham) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leugen leugen: das ne leugen (Oostham) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leugen / gelogen gelogen (volt.deelw.): dad is gəlogen (Oostham) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leunstoel zetel: zētəl (Oostham, ... ), zorg: zørx (Oostham, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder leurder: l"[ə}rdər (Oostham), luierder (Oostham), tjoktjok: ?WNT: tjokken (II), Onomatopee. Stooten, schokken, stampen.  tjoek-tjoek (Oostham) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] III-3-1
leven leven: znd 34, 82a;  leven (Oostham) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2