21038 |
meel |
meel:
mēl (K315p Oostham)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
miedderjaorig (K315p Oostham, ...
K315p Oostham,
K315p Oostham),
mīērdərja͂rig (K315p Oostham, ...
K315p Oostham,
K315p Oostham)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mjastər (K315p Oostham)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
28868 |
meetlint |
lintmeter:
lintmeter (K315p Oostham),
rolmeter:
rolmeter (K315p Oostham)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mīēëw (K315p Oostham)
|
meeuw [Willems (1885)]
III-4-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
meisje:
māi̯sǝn (K315p Oostham),
mɛ̄sn (K315p Oostham)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
rode, een -:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
rūjən (K315p Oostham),
witte haagdoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
wittən hāgdōrən (K315p Oostham)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005
meulder (K315p Oostham)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meisje:
maiske (K315p Oostham),
cf. VD s.v. "meiske, meisken
mésken (K315p Oostham)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33294 |
melganzevoet |
mel:
męl (K315p Oostham)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|