id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29920 | metselaar | metser: mę ̞tsǝr (Oostham) | Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9 |
29921 | metselen | metsen: mɛtsǝn (Oostham), metseren: mɛtsǝrǝn (Oostham) | Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9 |
32088 | meubelmaker | meubelmaker: mø̄bǝlmǭkǝr (Oostham) | Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12 |
20123 | miauwen | lollen: Als ze heet zijn loͅlə (Oostham), miauwen: miauə (Oostham) | miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1 |
24901 | middag (s middags) | noen: nōēn (Oostham), s achternoens: sachtenoens (Oostham) | in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND] III-4-4 |
17839 | middagdutje doen | dutje doen: eͅn dytjö dūn (Oostham), een uiltje vangen: ən ølijə vaŋən (Oostham) | Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] III-1-2 |
33785 | middendeel van het paard | romp: romp (Oostham) | De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9 |
31586 | middennaafbanden | dombanden: dombãnt (Oostham), dombān (Oostham [(enk -bánt)] ) | De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11 |
24352 | mier | muurzeik: mūzaïken (Oostham), ook in ZND 08, 152a my(3)̄rzāk (Oostham) | mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
24353 | mijt | mot: mot (Oostham) | mijt [Willems (1885)] III-4-2 |