32726 |
ploegvoor |
voor:
vōr (K315p Oostham),
vōǝr (K315p Oostham)
|
Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.]
I-1
|
18424 |
plooirok |
plooirok:
Wordt in gelijke plooien verdeeld.
plooirok (K315p Oostham)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18420 |
pofmouw |
pofmouw:
Boven en onder aangefronst onder op bandje.
pofm[euf} (K315p Oostham)
|
Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
III-1-3
|
22752 |
polichinelle |
poesjenel:
poesjenel (K315p Oostham)
|
Polichinelle. [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
21437 |
politieagent |
politieagent:
polisie aagent (K315p Oostham)
|
Politieagent. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
pollepel:
poͅllēpəl (K315p Oostham),
polleper:
poͅllēpər (K315p Oostham)
|
pollepel [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
18292 |
polsmof |
moffel:
korte oe
moefel (K315p Oostham)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
pommelee:
pomǝ`lē (K315p Oostham)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
21520 |
ponjaard |
ponjaard (<fr.):
ponjaar (K315p Oostham)
|
Ponjaard. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19474 |
pook |
pook:
puək (K315p Oostham)
|
pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)]
III-2-1
|