33750 |
ruin |
ruin:
rø̜̄n (K315p Oostham)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koekken aos (K315p Oostham)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
rund:
rønt (K315p Oostham),
rø̄nt (K315p Oostham)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
hommeltje:
høməlʔə (K315p Oostham),
legt eitjes, rood
høməlʔn (K315p Oostham),
ronkel:
roŋʔəls (K315p Oostham)
|
insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] || runderhorzel [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
made:
mōͅj (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
madenbuts:
mōͅibøtsə (K315p Oostham)
|
made, worm onder de huid [Goossens 1b (1960)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bi̯astǝ (K315p Oostham)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
rups (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
rups [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
21571 |
salueren |
aanslagen:
aonslaogən (K315p Oostham)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
bijeenspannen:
die twieë spanne bieën (K315p Oostham),
gelijkspannen:
dī twīö spannö gölēͅk (K315p Oostham),
samenspannen:
die twi-e spannen saomen (K315p Oostham)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
28797 |
satijn |
satijn:
satęjn (K315p Oostham)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|