21028 |
saus |
saus:
sèùs (K315p Oostham)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvūi (K315p Oostham)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
schapelier (K315p Oostham)
|
Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxāp (K315p Oostham),
sxǭp (K315p Oostham)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
schaapherder:
sxǭphęrdǝr (K315p Oostham),
schaaphoeder:
sxǭphuʔǝr (K315p Oostham),
scheper:
sxēpǝr (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
sxē̜ ̞pǝr (K315p Oostham)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12, I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxēr (K315p Oostham)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22314 |
schaats |
schagerdijn:
en schāāgĕrdījn (K315p Oostham)
|
Schaats. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaverdijnen rijden:
schaoverdijnen rijen (K315p Oostham)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
koeleschaai:
wij zitten in de kuleschoai (K315p Oostham),
wij zitteən in də kuulə schaoəi (K315p Oostham),
lommer:
lŏĕmmər (K315p Oostham),
wij zitten in den loemer (K315p Oostham)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
tsxoftɛt (K315p Oostham)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|