17762 |
snijtand |
voorste tand:
vöstĕ tan (K315p Oostham)
|
snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snee:
snee in de vinger (K315p Oostham)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
20590 |
snoepen |
sneuken:
snø͂ͅken (K315p Oostham),
snoepen:
snupen (K315p Oostham)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
moustache (fr.):
mustäs (K315p Oostham)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
snotneus:
wad ön snotnø̄s (K315p Oostham)
|
Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
17590 |
snuit |
snuit:
snø̜̄.t (K315p Oostham),
snø̜̄t (K315p Oostham),
än lange snōͅt (K315p Oostham)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
18196 |
sok |
sok:
zŏk (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo.t (K315p Oostham)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
suldu.tn (K315p Oostham)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
31504 |
solderen |
aaneensolderen:
ǭnīǝnsǫldērǝn (K315p Oostham)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|