24481 |
struik (alg.) |
buist:
böst (K315p Oostham)
|
struik [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stofmeel:
stǫf[meel] (K315p Oostham
[(3/100)]
)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
22999 |
stuiken (stoten) |
stoten:
stōëten (K315p Oostham)
|
Stuiken (= stooten). [Willems (1885)]
III-3-2
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
stīvĕn (K315p Oostham)
|
stuiven [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
20847 |
suiker |
suiker:
sø͂ͅʔer (K315p Oostham)
|
suiker [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
da’s zwōrĕn tubak (K315p Oostham)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een snuifje pakken:
snökĕn pakkĕn (K315p Oostham),
toebak snuiven:
e.a. opgaven
tubak snø͂ͅvən (K315p Oostham)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tãnt (K315p Oostham
[(mv tan)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
langə tan (K315p Oostham)
|
lange tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|