e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trots fier: fīr (Oostham) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
tuieren tuieren: tyǝrǝn (Oostham) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal staak: stǭk (Oostham) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuin hof: hoͅf (Oostham) hof [ZND 04 (1924)] III-2-1
tuinkervel kelver: keͅləvər (Oostham), kervel: kervel (Oostham) [Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)] I-7
tuinman, boomkweker boomsnoeier: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  bo.əmsnujər (Oostham) [RND 07] I-7
tweeling tweeling: twīəling (Oostham) tweeling [ZND 08 (1925)] III-2-2
twijg zweep: zwiǝp (Oostham) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
ui, ajuin ajuin: ajuin (Oostham), Oostham heet "Ham" bij L.Janssen  ajuin (Oostham), djuin: djø͂ͅn (Oostham) ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] I-7
uier ouwer: ūǝr (Oostham), uier: ø̄ǝr (Oostham), ø̜̄r (Oostham, ... ) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9