19317 |
trots |
fier:
fīr (K315p Oostham)
|
groots [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tyǝrǝn (K315p Oostham)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
staak:
stǭk (K315p Oostham)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
hoͅf (K315p Oostham)
|
hof [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
keͅləvər (K315p Oostham),
kervel:
kervel (K315p Oostham)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomsnoeier:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bo.əmsnujər (K315p Oostham)
|
[RND 07]
I-7
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twīəling (K315p Oostham)
|
tweeling [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
33998 |
twijg |
zweep:
zwiǝp (K315p Oostham)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
ajuin:
ajuin (K315p Oostham),
Oostham heet "Ham" bij L.Janssen
ajuin (K315p Oostham),
djuin:
djø͂ͅn (K315p Oostham)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33788 |
uier |
ouwer:
ūǝr (K315p Oostham),
uier:
ø̄ǝr (K315p Oostham),
ø̜̄r (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|