33229 |
voederbieten |
bieten:
biǝʔǝn (K315p Oostham)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voederen:
vai̯ǝrǝn (K315p Oostham)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
voedsel:
futsəl (K315p Oostham)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
34280 |
voer |
voeder:
fui̯ǝr (K315p Oostham),
vui̯ǝr (K315p Oostham)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
voering inzetten:
vojǝreŋ enzɛtǝ (K315p Oostham)
|
Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vojǝreŋ (K315p Oostham),
vujǝreŋ (K315p Oostham)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerman:
vø̜rman (K315p Oostham)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17777 |
voet |
voet:
vūt (K315p Oostham)
|
voet [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
19486 |
voetbankje |
bankje:
bɛŋkskən (K315p Oostham),
voetbankje:
vūt˂baŋkskən (K315p Oostham)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18089 |
voetjicht |
pootje:
hij heed et pŏ-etje (K315p Oostham)
|
hij heeft voetjicht (pootje, kozijntjes, enz.; Fr. goutte) [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|