e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voederbieten bieten: biǝʔǝn (Oostham) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voederen voederen: vai̯ǝrǝn (Oostham) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] I-11
voedsel voedsel: futsəl (Oostham) dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] III-2-3
voer voeder: fui̯ǝr (Oostham), vui̯ǝr (Oostham) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voeren voering inzetten: vojǝreŋ enzɛtǝ (Oostham) Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW] II-7
voering, voeringstof voering: vojǝreŋ (Oostham), vujǝreŋ (Oostham) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voerman voerman: vø̜rman (Oostham) Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
voet voet: vūt (Oostham) voet [ZND 08 (1925)] III-1-1
voetbankje bankje: bɛŋkskən (Oostham), voetbankje: vūt˂baŋkskən (Oostham) voetbankje [ZND 02 (1923)] III-2-1
voetjicht pootje: hij heed et pŏ-etje (Oostham) hij heeft voetjicht (pootje, kozijntjes, enz.; Fr. goutte) [ZND 01u (1924)] III-1-2