23226 |
zalig |
zalig:
zaolig niefjaor (K315p Oostham)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zant (K315p Oostham)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zo'n vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
32896 |
zandblok, klomp |
zandhol:
zanthōl (K315p Oostham)
|
Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b]
I-3
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandloper:
za.ntluǝpǝr (K315p Oostham)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
22697 |
zang |
zang:
ne zank (K315p Oostham)
|
Zang. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (K315p Oostham)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
linster (K315p Oostham),
luister:
slecht leesbaar
luister (K315p Oostham)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zagen:
hɛ̄ kan zagən (K315p Oostham),
zeveren:
hɛ̄ kan zīəvøren (K315p Oostham)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32898 |
zavelen |
leem aan de streek doen:
liǝm ǭn ǝ strēk du (K315p Oostham)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
19560 |
zeef |
zift:
zĭft (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
zeef [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|