| 34580 |
zijladder |
leer:
līr (K315p Oostham)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
| 18028 |
zijn neus snuiten |
uitsnuiten:
øtsnyttĕn (K315p Oostham)
|
snuiten [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
| 27824 |
zijwand |
sponnen:
spǫnn (K315p Oostham),
zijschoft:
zē̜sxoft (K315p Oostham)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
| 22771 |
zingen |
zingen:
zinge (K315p Oostham),
zingen (K315p Oostham),
zīnge (K315p Oostham)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 19680 |
zitbank |
bank:
bāŋk (K315p Oostham)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
| 21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
zoo arm als job (K315p Oostham)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als het groot is:
da is zoeï simpel as t groeit is (K315p Oostham),
zo simpel als iet:
da [is} zoeï simpel as iet (K315p Oostham),
zo simpel als niks:
zūj simpeͅl as niks (K315p Oostham)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
| 33426 |
zolder boven de dorsvloer |
sinkel:
seŋʔǝl (K315p Oostham)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
| 26149 |
zomen |
stof omslagen:
stof omslagen (K315p Oostham),
zomen:
zūǝmǝn (K315p Oostham)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 21324 |
zuinig |
spaarzaam:
hē is zuö spaorzaom (K315p Oostham)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|